De eer om de laatste Breinwijzer gespreksavond van 2018 te verzorgen was voor Prof. Dr. Sabine Hunnius, afgereisd van het Donders Instituut van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ze had het over het babybrein voor een volgeladen zaal en het werd een leerrijke en interactieve avond. Een verslag.

Figuur 1: Onderzoek doen bij kinderen en baby’s in het bijzonder is niet evident en vergt een specifieke aanpak. (Bron figuur: presentatie Prof. Hunnius)

Het hoeft waarschijnlijk niet gezegd, maar laten we het toch maar doen: de eerste levensperiode van baby’s is van cruciaal belang voor de latere (hersen)ontwikkeling. Onderzoekers hebben het wel eens over de 1001 kritieke dagen, waaronder dan de zwangerschap en de eerste twee levensjaren vallen. De hersenontwikkeling begint namelijk al heel snel, vanaf het prille begin van zwangerschap. Tijdens die 9 maanden ontwikkelen de hersenen zich verder en groeien ze uiteindelijk tot het complexe orgaan dat ze zijn. Bij de geboorte beschikken baby’s zelfs al over zo goed als alle zenuwcellen (zo’n 100 miljard). Die ontwikkeling tijdens de zwangerschap is dus enorm en omvat dat er tijdens bepaalde perioden wel 100.000 neuronen per minuut bijkomen.

Kort na de geboorte wordt de hersenontwikkeling sterk bepaald door de omgeving van het kind. Er worden enorm veel verbindingen gemaakt tussen hersenregio’s, veel meer dan uiteindelijk nodig zullen zijn. Waarom de hersenen eerst heel veel verbindingen aanmaken om vervolgens te gaan snoeien, vraag je je af? Wel, het is de omgeving van het kind die zal bepalen welke verbindingen nodig zijn en gebruikt zullen worden. Elke omgeving komt namelijk met andere prikkels (taal, spelmateriaal, aandacht, liefde, …) en heeft dus nood aan ‘geïndividualiseerde’ hersenverbindingen. Diegene die niet nodig zijn, worden dan later gesnoeid. De andere worden net sterker.

Eén zo’n typisch voorbeeld komt uit het taalontwikkelingsonderzoek. Aan de hand van de habituatiemethode* kunnen onderzoekers bijvoorbeeld nagaan of kinderen het verschillen tussen de klank ‘ra’ en ‘la’ kunnen horen. Dat deden Kuhl en collega’s in 2006 en ze vergeleken hierbij Amerikaanse en Japanse kinderen. Wat bleek? Op de leeftijd van 6-8 maanden is er geen verschil tussen deze twee groepen (ze horen beiden even goed het verschil tussen ‘ra’ en ‘la’), maar 4 maanden later, rond het eerste levensjaar, slagen de Japanse kinderen er minder goed in om te discrimineren tussen de twee klanken. En laat dat nu net komen door hun omgeving. In Japan is het onderscheid tussen ‘ra’ en ‘la’ namelijk niet belangrijk, terwijl dit in het Engels, voor de Amerikaanse kinderen, wel een groot verschil is.

Figuur 2: Verschillen in klankdiscriminatie (‘ra’ vs. ‘la’) tussen Amerikaanse en Japanse kinderen.
(Bron figuur: Kuhl et al, 2006)

*De habituatiemethode: de onderzoekers maken de baby of het kind gewend aan één prikkel (bv. door voortdurend één klank te horen). Vervolgens bieden ze een andere prikkel aan (bv. een andere klank). De reactie wordt dan geanalyseerd. Als de aandacht verhoogd, gaan de onderzoekers er vanuit dat het kind de discriminatie tussen prikkels (bv. twee klanken) kan maken.

Er is ook het belang van afgestemde interactie, waarmee bedoeld wordt dat baby’s en kinderen het meeste leren wanneer er ‘live’ interactie is. Dat bleek ook uit eerder onderzoek van dezelfde groep (Kuhl en collega’s). Live interactie bleek namelijk veel effectiever om te leren dan bv. enkel audiovisuele (DVD’s) of auditieve interactie (CD’s). Natuurlijk ook logisch, benadrukt Prof. Hunnius, omdat je natuurlijk bij live interactie exact kan inspelen op de aandacht van je kind. Als je in een boekje over dieren over olifanten blijft praten, terwijl je kind al gefocust is op de muis die de bladzijde ernaast staat, mis je veel van het leerproces, net zoals dat gaat bij DVD’s of CD’s. Het is net die live interactie die ervoor zorgt dat jij daarop kunt inpikken en mee kan praten over de muis (en de olifanten even links laat liggen).

En hoe zit het dan precies met interactieve media? De aanbeveling hier is namelijk ‘zero screentime under 2’, m.a.w. geen tablets of smartphones voor kinderen onder de 2 jaar. Dat strookt natuurlijk niet met de realiteit, waarbij kinderen al van vroege leeftijd dagelijks met een tablet of smartphone spelen. Er is echter nog maar weinig bekend over de effecten van ‘screentime’, maar de eerste studies suggereren dat er een negatieve impact zou zijn op het slaappatroon van kinderen (lees: meer slaapproblemen). Daarentegen zou het net een positieve impact hebben op de fijne motoriek, maar meer onderzoek is ongetwijfeld nodig. Eén struikelblok dat aanwezig is, zowel bij screens als bij boeken, is het transferprobleem. Kinderen vinden het heel moeilijk om de link te leggen tussen iets wat ze op een scherm of in een boek zien en iets wat echt bestaat. En daar kunnen ouders en de omgeving wel bij helpen: als je kind een olifant ziet staan in een boekje, helpt het om bijvoorbeeld te vertellen over die keer dat je de olifant in de zoo hebt gezien. Ook hier is de boodschap dus om samen met je kind aan de slag te gaan.

Een liefdevolle, stimulerende omgeving is cruciaal voor een optimale ontwikkeling bij baby’s. Een warm nest heeft namelijk een positieve invloed op de hersenontwikkeling. Dat weten we onder andere uit hartverscheurend dierenonderzoek uit de eerste helft van de vorige eeuw. Baby aapjes werden gescheiden van hun moeders na de geboorte en werden opgevolgd. Het ontbreken van moederliefde en dat “warm nest” bleek aanleiding te geven tot gedragsstoornissen en had een negatieve invloed op de hersenontwikkeling. Bovendien verkozen de aapjes zelf de warmte en liefde van een ‘surrogaatmoeder’ die met badstof bekleed was boven een ijzeren surrogaatmoeder met voedsel (Harlow experimenten, jaren 1950-1960).

Figuur 3: Babyaapjes zonder moederliefde ontwikkelen gedragsproblemen en een minder optimale cognitieve ontwikkeling.
(Bron figuur: verywellmind.com)

Ook het bevorderen van de motorische ontwikkeling komt de cognitieve ontwikkeling van een kind ten goede. Door te kunnen ontdekken en exploreren, doet het kind nieuwe ervaringen op die bijdragen aan een optimale hersenontwikkeling.

Tot slot haalde Prof. Hunnius nog aan wat de kernvaardigheden zijn om samen te kunnen spelen. Uit haar eigen onderzoek vond ze namelijk dat samen dingen doen en samen spelen moeilijk is voor kinderen en dat het een bepaalde ‘maturiteit’ vergt. Twee basisprincipes die uitermate belangrijk zijn om samen te kunnen spelen zijn 1) controle over je eigen gedrag (je leren inhouden, zeg maar) en 2) anderen kunnen begrijpen. Bovendien zijn dat niet enkel vaardigheden die een kind helpen om samen te spelen, maar die later ook bijdragen tot persoonlijke ontwikkeling. Kinderen die meer gedragscontrole vertonen doen het namelijk later beter tijdens hun opleiding en in persoonlijke relaties.

Samengevat onthouden we dat de hersenen tijdens de babytijd een enorme ontwikkeling doormaken, die sterk beïnvloed wordt door de omgeving en dat een warm nest dus cruciaal is voor een optimale ontwikkeling.

Goed begonnen is (meer dan) half gewonnen!

Angelique Van Ombergen

Meer lezen? Prof. Sabine Hunnius publiceerde een boek getiteld ‘Het babybrein’ bij Prometheus uitgeverij.

*De habituatiemethode: de onderzoekers maken de baby of het kind gewend aan één prikkel (bv. door voortdurend één klank te horen). Vervolgens bieden ze een andere prikkel aan (bv. een andere klank). De reactie wordt dan geanalyseerd. Als de aandacht verhoogd, gaan de onderzoekers er vanuit dat het kind de discriminatie tussen prikkels (bv. twee klanken) kan maken.